-
1 dat is uit de kunst
dat is uit de kunst -
2 dat is uit de kunst
dat is uit de kunstthat's amazing!/stunning!Van Dale Handwoordenboek Nederlands-Engels > dat is uit de kunst
-
3 kunst
♦voorbeelden:kunsten en wetenschappen • les Sciences et les Artsde schone kunsten • les beaux-artsiemand de kunst afkijken • imiter qn.dat is juist de kunst • c'est là tout l'artde kunst verstaan om • avoir l'art (et la manière) dede kunst van iets verstaan • avoir le chic pour faire qc.hij verstaat de kunst van het schermen • il s'y connaît en escrimezijn kunsten vertonen • faire une démonstration de son talentkunst met een grote, met een kleine k • l'art avec un grand A, avec un petit ade kunst om de kunst • l'art pour l'artzo is er geen kunst aan • de cette façon, ce n'est pas sorcier→ link=oefening oefeningde zwarte kunst • la magie noireik zal hem die kunsten wel afleren • je lui ferai passer le goût de ces simagréeskunsten maken • faire des toursdat is uit de kunst • c'est du grand art -
4 kunst
1 [door kunstenaars beoefende discipline] art2 [kunstwerk(en)] art4 [moeilijke handeling] trick5 [wat door mensen is gemaakt, voornamelijk in samenstellingen] artificial/man-made/synthetic things 〈enz.〉6 [meervoud] [fratsen] tricks♦voorbeelden:de beeldende kunsten • the visual artsde kunst om de kunst • art for art's sakeeen handelaar in kunst • an art dealerhij verstaat de kunst van het schermen/met mensen om te gaan • he knows how to fence/handle peopleeen meester in de kunst • a master of the artdat is uit de kunst • that's amazing!/stunning!4 ergens met veel kunst en vliegwerk in slagen • manage to do something by pulling out all the stopsdat is juist de kunst • that's the trickhet is (nu juist) de kunst om het met losse handen te doen • the trick is doing it without holding onzo is er geen kunst aan • there's nothing clever in that, that's no big deal5 kunstbloemen, kunstbont • artificial flowers, man-made/synthetic fur -
5 art
art [aar]〈m.〉1 kunst2 bekwaamheid ⇒ bedrevenheid, vaardigheid♦voorbeelden:arts décoratifs • kunstnijverheidart naïf • primitieve kunstArt nouveau • Jugendstilart(s) populaire(s) • volkskunstd' art • kunstzinnig, kunst-film d' art • artistiek verantwoorde filml'art pour l'art • de kunst om de kunstles arts • de schone kunsten2 hommes de l'art • deskundigen, vakmensenarts appliqués • kunstnijverheidart culinaire • kookkunstc'est du grand art • dat is uit de kunstarts industriels • kunstnijverheidarts ménagers • huishoudkundeart oratoire • welsprekendheids'instruire dans un art • een vak, ambacht lerenavec art • bedreven, bekwaamavoir l'art (et la manière) de • de kunst verstaan om, een meester zijn inart de vivre • levenskunstm1) kunst2) bekwaamheid -
6 c'est bien torché
c'est bien torché -
7 c'est du grand art
c'est du grand art -
8 torché
-
9 faire
faire1 [fer]〈m.〉1 〈 beeldende kunst, literatuur〉manier van schrijven, schilderen, beeldhouwen ⇒ stijl, techniek, wijze van uitvoering→ dire————————faire2 [fer]1 maken2 doen9 zeggen ⇒ antwoorden 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:ce faisant • daarbijque faire? • wat te doen?mais qu'est-ce qu'ils font! • wat spoken ze toch uit!qu'est-ce que vous faites dans la vie? • wat doet u (voor de kost)?quoi qu'on fasse, il n'est jamais content • wat men ook doet, hij is nooit tevredenpour quoi faire? • waarvoor?, waarom?il ne fait rien à l'école • hij presteert niets op schoolje ne peux pas faire autrement • ik kan niet andersil a bien fait • dat heeft hij goed gedaanfaire bien, mal de 〈+ onbepaalde wijs〉 • er goed, verkeerd aan doen tecomment avez-vous fait pour résoudre ce problème? • hoe heeft u dit probleem opgelost?3 faire de l'anglais • 〈 aan de universiteit〉 Engels studeren; 〈 op school〉 Engels leren; 〈 in vrije tijd〉 aan Engels doenfaire de l'aviron, de la natation, de la voile • roeien, zwemmen, zeilenil a fait les Beaux-Arts • hij heeft de academie voor beeldende kunsten doorlopenfaire que 〈+ aantonende wijs〉 • ten gevolge hebben dat, veroorzaken dat〈 onpersoonlijk, van tijd〉 ça fait quinze jours que je ne l'ai pas vu • ik heb hem sinds veertien dagen niet geziencent centimètres font un mètre • honderd centimeter is een meteril fait un mètre quatre-vingts • hij is 1,80 m (lang)quelle pointure faites-vous? • welke maat (schoenen) heeft u?je fais du quarante • ik heb maat veertigquatre et trois font sept • vier en drie maakt, is zevencombien fais-tu? • hoe groot, zwaar ben jij?combien ça fait? • hoeveel is dat?il me fait penser à mon oncle • hij doet me aan mijn oom denkenfaire rire qn. • iemand aan het lachen makenfaire savoir (à qn.) que • (iemand) mededelen datfaire traverser la rue à qn. • iemand de straat helpen overstekenfaire l'idiot • zich van den domme houden; gek doen9 sans doute, fit-il, vous avez raison • ongetwijfeld, antwoordde, zei hij, u heeft gelijkmon manteau fera l'hiver • met mijn jas kom ik de winter nog wel doorune bouteille de whisky me fait six mois • ik doe zes maanden met een fles whiskyest-ce qu'il a déjà fait sa rougeole? • heeft hij al mazelen gehad?faire jeune • er jong uitzienvotre cravate fait sérieux • door uw das ziet u er serieus uitsi tu fais cela, tu auras à faire à moi • als je dat doet, dan krijg je het met mij aan de stokavoir à faire à, avec • te doen, te maken hebben metn'avoir que faire de qc. • iets niet nodig hebbenêtre fait pour • bestemd, geschikt zijn voor〈 informeel〉 (il) faut le faire! • doe het maar eens na!ça fait une heure que je t'attends • ik wacht al een uur op jeen faire (à sa tête) • zijn eigen gang gaanje n'en ferai rien! • ik denk er niet aan!en faire tout un drame • er een drama van maken〈 informeel〉 on ne me la fait pas! • ik ben niet van gisteren!qu'est-ce que cela fait? • wat zou dat?qu'est-ce que ça peut bien vous faire? • wat kan u dat eigenlijk schelen?qu'est-ce que vous voulez que ça me fasse? • wat maakt het mij uit?ça ne fait rien • dat doet er niet toerien à faire! • niets daarvan!, nee is nee!rien n'y fit • niets hielpnous ne pouvons rien y faire • wij kunnen er niets aan doencela y fait beaucoup • dat maakt veel uitça fait bien de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het is in de mode, het staat goed tec'est bien fait! • goed zo!c'est bien fait (pour lui)! • net goed!, lekker!il ne fait que commencer • hij begint pasne faire qu'entrer et sortir • even bij iemand aanwippenne faire que (de) 〈+ onbepaalde wijs〉 • zo pas, net, juist iets gedaan hebbencela ne fait rien à l'affaire • dat verandert niets aan de zaakqu'est-ce que tu as fait de mes clefs? • wat heb je met mijn sleutels gedaan?ne pas pouvoir faire que • niet kunnen verhinderen dat〈 kaartspel〉 c'est à qui de faire? • wie geeft?faites! • ga uw gang!ce n'est ni fait ni à faire • het is knoeiwerkje le connais comme si je l'avais fait • ik ken hem door en door1 tot stand komen ⇒ ontstaan, gemaakt worden3 worden4 beter, rijper worden6 gebruikelijk zijn 〈zie voor uitdrukkingen die hier niet vermeld zijn de betreffende zelfstandige naamwoorden〉♦voorbeelden:〈 informeel〉 comment que ça se fait? • hoe komt dat?〈 handel〉 se faire en acajou, en bleu • in mahonie, in blauw vervaardigd worden, leverbaar zijn〈 onpersoonlijk〉 il pourrait bien se faire que 〈+ aanvoegende wijs〉 • het is niet onwaarschijnlijk datse faire vieux • oud worden, verouderense faire à une idée • aan een idee wennença ne se fait pas! • dat, zoiets doet men niet!se faire les ongles • zijn nagels verzorgense faire une tasse de café • een kopje koffie voor zichzelf makense faire couper les cheveux • zijn haren laten knippense faire faire un costume • (zich) een pak laten makens'en faire • zich zorgen maken, zich ongerust makenne pas s'en faire • zich niet druk maken, zich nergens iets van aantrekken; 〈 ook〉 zich niet generen(ne) t'en fais pas! • (maak je maar) geen zorgen!, maak je niet dik!〈 informeel〉 il faut se le, la faire • het leven met hem, haar is geen lolletje♦voorbeelden:il fait nuit • het is nachtquel temps fait-il? • wat voor weer is het?par le temps qu'il fait • met dit weeril fait beau • het is mooi weercombien il fait aujourd'hui? • hoeveel graden is het vandaag?1. v1) maken2) doen3) doen (aan) [sport, muziek, etc.]4) afleggen [afstand]5) veroorzaken6) zijn [maten, rekenen]7) doen (alsof), spelen8) antwoorden2. se fairev2) gebeuren3) worden4) beter/rijper worden5) wennen (aan)3. il faitv -
10 voet
1 [lichaamsdeel; deel van een kous] foot3 [versvoet; lengtemaat] foot5 [afdruksel] footprint♦voorbeelden:〈 figuurlijk〉 op staande voet • at once, on the spot; 〈 met betrekking tot verleden ook〉 then and there〈 figuurlijk〉 ergens (vaste) voet krijgen • gain a (firm) foothold somewhere, obtain a firm footingde voeten vegen • wipe one's feet〈 figuurlijk〉 iemand de voet dwars zetten • put a spoke in someone's wheel, thwart/frustrate someonevoet aan wal zetten • set foot ashoreiemand op de voet volgen • follow in someone's footsteps〈 figuurlijk〉 de gebeurtenissen/de ontwikkelingen op de voet volgen • 〈 bijhouden〉 keep (a close) track of events/developmentste voet gaan • walk, go on footnog goed uit de voeten kunnen • still be steady on one's legsvoor de voet(en) weg • off-handiemand voor de voeten lopen • 〈 figuurlijk〉 hamper someone, get under someone's feetvoet(je) voor voet(je) • step by stepde zieke kan geen voet verzetten • the patient is too weak to movegeen voet buiten de deur zetten • not set foot outside the doorik zet daar geen voet meer in huis • I won't ever set foot in that house again〈 figuurlijk〉 geen voet aan de grond krijgen • have no success, make no headway2 de voet van een glas • the stem/base of a glassde voet van een zuil/lamp • the base of a column/lampop gelijke voet met elkaar omgaan • be on an equal footingop gespannen voet staan met iemand • be at odds with someonezij staan op goede/vriendschappelijke voet met elkaar • they are on good/friendly terms (with each other)op grote voet leven • live in (great) styleop te grote voet leven • live beyond one's meansop vertrouwelijke voet staan met iemand • be on familiar terms with someonede zaken op dezelfde voet voortzetten • continue business (on the same footing) as beforeop voet van oorlog leven • be on a war footingop voet van gelijkheid • on equal terms -
11 game
adj. moedig; klaar; mank lopen; invalide--------n. spel; pret; wild; wedstrijd--------v. spelen, dobbelengame1[ geem]♦voorbeelden:1 game of chance • kans/hazardspelplay a good/poor game • goed/slecht spelenhave the game in one's hands • de wedstrijd controlerenplay a losing game • de (wed)strijd verliezenplay the game • eerlijk (spel) spelen, zich aan de regels houdenplay a waiting game • een afwachtende houding aannemenplay a winning game • de (wed)strijd winnen, de bovenhand krijgenit's all in the game • het hoort er (allemaal) bijbe off one's game • uit vorm/niet op dreef zijngame and (set) • game en setgive the game away • het plan(netje) verklappentwo can play (at) that game • dat spelletje kan ik ook spelennone of your (little) games! • geen kunstjes!the game is up • het spel is uit, nu hangen wij/julliebe up to some game • iets in zijn schild voerenit's your game • jij wintwhat a game! • wat een komedie!1 grap(je) ⇒ geintje, pret(je)2 bedrijf ⇒ gebeuren, -wezen♦voorbeelden:make game of • spotten metthe game was to tell how many • het was de kunst/het ging erom te zeggen hoeveel♦voorbeelden:¶ 1 points is game • wie 21 punten heeft, wint→ fair fair/IV 〈 meervoud〉————————game21 dapper ⇒ kranig, f♦voorbeelden:I am game • ik doe meebe game for something • tot iets bereid zijn, ergens zin in hebben————————game3————————game4〈 werkwoord〉1 gokken ⇒ spelen, dobbelen -
12 copier
copier [kopjee]〈 werkwoord〉1 overschrijven ⇒ kopiëren, een afschrift maken van♦voorbeelden:copier son devoir sur un manuel • zijn werk uit een schoolboek overschrijvencopier sur son voisin • bij zijn buurman spiekenv1) overschrijven, kopiëren3) reproduceren [kunst]4) slaafs navolgen, nadoen -
13 liefde
1 love♦voorbeelden:haar grote liefde • her great lovehartstochtelijke liefde • passionkinderlijke liefde • childish love/affection; 〈 van kind voor ouder〉 filial love/affectioneen onbeantwoorde liefde koesteren voor iemand • foster an unrequited love for someoneeen ongelukkige liefde achter de rug hebben • have suffered a disappointment in loveplatonische liefde • platonic lovevrije liefde • free lovede ware liefde • true loveiemands liefde beantwoorden • return someone's love/affectionde liefde bedrijven • make loveliefde opvatten voor iemand • come to love someoneiemand zijn liefde verklaren • declare one's love for someoneliefde voelen voor • love, feel affection forgeluk hebben in de liefde • be lucky in loveliefde op het eerste gezicht • love at first sighthij deed het uit liefde • he did it for lovetrouwen uit liefde • marry for lovede liefde voor het vaderland • (the) love of one's countryliefde voor de kunst • love of art¶ wil je dat voor me doen? ja hoor, met alle liefde • would you do that for me? of course, with pleasure -
14 leer
I 〈 het〉♦voorbeelden:slap leer • cuir soupleleer looien • tanner le cuirzo taai als leer • dur comme de la semellevan leer trekken (tegen iemand) • fulminer (contre qn.)II 〈de〉1 [doctrine, stelsel] théorie 〈v.〉 ⇒ 〈 politiek, kunst, religie ook〉 doctrine 〈v.〉 ⇒ 〈 wetenschap〉 science 〈v.〉♦voorbeelden:de oude en de nieuwe leer • le catholicisme et le protestantismehij is niet zuiver in de leer • il n'est pas orthodoxe2 bij iemand in de leer gaan, komen • aller en apprentissage chez qn. -
15 richting
1 [zijde, kant] direction♦voorbeelden:1 zij gingen richting Amsterdam • they went in the direction of/headed for Amsterdamrichting schuur gaan • make for the barniemand een zetje in de goede richting geven • give someone a push in the right directioneen nieuwe richting inslaan • strike out on a new course〈 verkeer〉 richting aangeven • indicate direction, signalzich in de richting bewegen van • go in the direction ofhet gesprek in de richting sturen van • bring the conversation round toeen heel eind gaan in de richting van • go a long way towardsdat komt aardig in de richting • that's more like itwind uit noordelijke richtingen • northerly windvan richting veranderen • change directionde moderne richting in de kunst • the modern school of art -
16 Punkt
〈m.; Punkt(e)s, Punkte〉♦voorbeelden:das ist der Punkt auf dem i • dat maakt de zaak compleetetwas auf den Punkt wissen wollen • iets tot in de finesses willen wetenohne Punkt und Komma reden • aan één stuk door pratenSchluss, Punkt! • punt, uit!in einem bestimmten Punkt empfindlich sein • op een bepaald punt overgevoelig zijnPunkt für Punkt die Wahrheit sagen • in elk opzicht de waarheid sprekenPunkt fünf Uhr • om vijf uur precies
См. также в других словарях:
Kunst — 1. A Konst at nian Bruat. (Amrum.) – Haupt, VIII, 369, 321. 2. Aller Kunst Anfang ist geringe. 3. Als beste Kunst wird gerühmt, dass man thut, wie sich geziemt. Jeder seinem Stande und Alter angemessen. 4. Alte Kunst nährt. Dän.: Bedre er gammel… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Weib — (s. ⇨ Frau). 1. A jüng Weib is wie a schön Vögele, was män muss halten in Steigele (Vogelbauer). (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. A schämedig (schamhaftes) Weib is güt zü schlugen. (Warschau.) – Blass, 11. Weil es, um keinen Scandal zu machen, den… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Aussehen — 1. Das sieht bös aus, sagte Steffen, da hatte ihn eine Mücke auf die Nase gestochen. Holl.: Dat is een erg gat, zei meester Jan, en het was een kakhiel. (Harrebomée, I, 32.) 2. Elendiglich aussehen, ist genug gebeten. *3. A sieht aos, as wan a… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Herz — 1. Ae frühlich Hatz, en fresche Moth magd Scha (Schaden) wier jod, hölpt ouch noch witt enn schlête Zitt. (Aachen.) – Firmenich, III, 232. 2. Auf einem traurigen Herzen steht kein fröhlicher Kopf. – Heuseler, 83. Dän.: Et sorrigfuld hierte er… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Geld — 1. Ach, nun fällt mi all mîn klên Geld bî. (Brandenburg.) Ein Ausruf, der häufig erfolgt, wenn jemand durch irgendeinen Umstand an etwas erinnert wird, was er hätte thun sollen, aber bisher zu thun vergessen hat. 2. All wîr1 Geld, dat et Wîf nig… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Ding — 1. Acht Dinge bringen in die Wirthschaft Weh: Theater, Putzsucht, Ball und Thee, Cigarren, Pfeife, Bierglas und Kaffee. 2. Acht Dinge haben von Natur Feindschaft gegeneinander: der Bauer und der Wolf, Katze und Maus, Habicht und Taube, Storch und … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Wort — 1. A guids Woat pfint a guids Oat. (Steiermark.) – Firmenich, II, 767, 73. 2. A güt Wort bringt a güte Äntver (Antwort). (Warschau. Jüd. deutsch.) Freundliches Entgegenkommen gewinnt die Herzen. 3. Allen Worten ist nicht zu glauben. – Henisch,… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Narr — (s. ⇨ Geck). 1. A Narr hot a schöne Welt. (Jüd. deutsch. Warschau.) Dem Dummen erscheint die Welt um so schöner, als er von manchen ihrer Uebel und Leiden nicht berührt wird. 2. A Narr hot lieb Süss. (Jüd. deutsch. Warschau.) Diese auch in… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Teufel — (s. ⇨ Teixel). 1. A mol muess ma m Teuffel uff de Wedel treta. – Birlinger, 1036. 2. All, wat de Düwel nich lesen kann (will), dat sleit he vörbi (oder: sleit he äwer). – Frommann, II, 389, 123; Eichwald, 346; Goldschmidt, 57; Kern, 1430. 3. Als… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Zeit — 1. Ach, du lewe Tît, hadd öck doch gefrît, wär öck rusch e Wiew geworde. – Frischbier, 4158. 2. Abgeredet vor der Zeit, bringt nachher keinen Streit. – Masson, 362. 3. All mit der Tit kumt Jan in t Wamms un Grêt in n Rock. – Lohrengel, I, 27;… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Liebe — 1. Ade, Lieb , ich kann nicht weine, verlier ich dich, ich weiss noch eine. Auch in der Form: Adieu Lieb, ich kan nit weinen, wilt du nit, ich weiss schon einen. (Chaos, 60.) »Wenn dir dein Liebchen untreu war, musst du dich nur nicht gleich… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon